Handreiking Waterbeheer en Cultuurhistorie

Fred de Haan - Waternet - Vooronderzoek in de Vecht

In juni 2007 gaat project van start waar Waternet Amsterdam voor de sanering van de Vecht. Gezien de geschiedenis van de Vecht als oude handelsroute is er een hoge kans op aanwezigheid van archeologica in de bodem. Dit in, combinatie met het feit dat bij sanering bodemverplaatsing plaatsvind is, is aanleiding geweest om een archeologisch vooronderzoek te doen, in intensieve samenwerking met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Bij de werkzaamheden en de besluitvorming rond het project is de KNA Waterbodems, versie 3.1, gevolgd.

Het vooronderzoek heeft plaatsgevonden in 3 fases; bureauonderzoek, archeologisch Inventarisatie opwater en een archeologische inventarisatie onderwater.

De Vecht

Vooronderzoek

Fase 1: Bureauonderzoek
Het bureauonderzoek heeft geresulteerd in een gedetailleerde verwachtingskaart van de locatie gemaakt, het RCE heeft dit rapport goedgekeurd. Naar aanleiding hiervan is er een Programma van Eisen opgesteld voor de voglende fase; het Inventariserend Veldonderzoek Waterbodems: Opwaterfase.

Fase 2: Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek Waterbodems: Opwaterfase
Voor het inventariserend veldonderzoek is gekozen om de bodem van de Vecht door middel van Side Scan Sonar in kaart te brengen. In totaal zijn over een afstand van 41 kilometer 385 sonarcontacten waargenomen, geïnterpreteerd en gerapporteerd. Hierbij zijn van de 385 waargenomen sonarcontacten 5 contacten aangemerkt als “hoge archeologische verwachting”, 81 contacten als “middelhoog” en de overige 299 contacten als “laag”.

Op basis van een evaluatie met Waternet, de RCE en Periplus is besloten om in het tracé Muiden – Nigtevecht 48 locaties nader te inspecteren met een onderwater onderzoek. Ook voor dit onderzoek is een Programma van Eisen opgesteld en goedgekeurd door RCE.

Fase 3: Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek: Onderwaterfase (Verkennend)
Op de locaties geïdentificeerd door het opwateronderzoek is een verkennend onderwaterfase onderzoek ingezet. Zeven locaties waren niet bereikbaar met het onderzoeksvaartuig en zijn daarom niet onderzocht. Op zes locaties zijn natuurlijke structuren aangetroffen, zoals kleibulten en boomstammen.

Zeven locaties leverden archeologisch interessante objecten op. Drie van deze locaties werden extra onderzocht door middel van de sectorscanner, een instrument waarmee nauwkeurig de bodem in kaart gebracht kan worden rondom het aangetroffen contact. Op één locatie zijn de resten aangetroffen van een sluiscomplex uit de 16de eeuw. Verder werden vier historische scheepswrakjes ontdekt en twee historische pijlers van een voormalige spoorbrug.

Gebruikte protocollen

Het Bureauonderzoek is uitgevoerd conform het protocol 4102 van de KNA Waterbodems
Het Programma van Eisen is uitgevoerd conform het protocol 4101 van de KNA Waterbodems

Het Programma van Eisen voor fase 2 is uitgevoerd conform het protocol 4101 van de KNA Waterbodems.
Het Inventariserend Veldonderzoek Waterbodems: Opwaterfase is uitgevoerd conform het protocol 4103 van de KNA Waterbodems.

Het Programma van Eisen voor fase 3 is uitgevoerd conform het protocol 4101 van de KNA Waterbodems
Het Inventariserend Veldonderzoek Waterbodems: Onderwaterfase is uitgevoerd conform het protocol 4103 van de KNA Waterbodems

Resultaten en vervolg: laten liggen of opgraven?

Naar aanleiding van de duikinspecties (fase 3) zijn de volgende adviezen opgesteld voor de archeologsische belangrijke vondsten:

  • Voor het sluiscomplex uit de 16de eeuw wordt geadviseerd om een nader onderzoek te verrichten. Het onderzoek zal zich met name richten op de daadwerkelijke begrenzing van het vondstcomplex. Hiervoor wordt geadviseerd geofysische, bodempenetrerende technieken in te zetten. Op basis van dit onderzoek kan worden beslist of dit complex wellicht behoudenswaardig is.
  • Voor de vier historische scheepswrakjes wordt geadviseerd om tijdens de toekomstige ruiming actieve archeologische begeleiding toe te passen waarbij een scheepsarcheoloog aanvullende waarnemingen kan verrichten. Bij de ruiming moet getracht worden om de wrakjes zo compleet mogelijk te lichten.
  • Voor de twee pijlers van de voormalige spoorbrug wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.

 

Hoe nu verder?

Met het doorlopen van het archeologische proces is niet gegarandeerd dat er geen archeologie meer aanwezig is in de te baggeren laag. Er kan geen uitspraak worden gedaan over volledig afgedekte scheepswrakken en archeologische objecten. Tijdens baggerwerkzaamheden dienen de uitvoerder en/of de toezichthouder erop gewezen te worden dat er een kans bestaat op het aantreffen van (resten van) waardevolle scheepswrakken of andere archeologische waarden. Eventuele vondsten dienen direct gemeld te worden aan het bevoegd gezag, zoals aangegeven in de Monumentenwet.
 

Conclusie

In de praktijk is gebleken, dat minder dan tien procent van de sonarcontacten met een archeologische verwachting daadwerkelijk objecten van archeologische waarden te zijn. Echter de gegevens van de overige locaties, die tijdens de duikinspecties zijn verzameld hebben zeker meerwaarde: ze geven een duidelijk beeld van de aard van eventuele baggerobstakels. Daarnaast kunnen gegevens met betrekking tot de identificatie van een autowrak de politie helpen bij bijvoorbeeld vermiste personen. Zo ondersteunt de inzet van een schip met een gespecialiseerd duikteam op meerdere manieren de opdrachtgever.